Wat is dat toch met middelbare mannen en wielrennen?
In het voorjaar zijn ze er ineens weer: mannen op racefietsen die door de polders en de Limburgse heuvels jakkeren. Is het toeval dat het veelal veertigplussers zijn? En waarom zijn ze toch zo fanatiek?
Dit artikel is gepubliceerd in Quest Psychologie nr.2, 2018
In Engelstalige landen zouden ze mij een MAMIL noemen: een Middle Aged Man In Lycra. Ik ben 48 jaar en ik fiets. Veel. Het liefst ook een beetje hard. Ik heb een racer van 4000 euro, waar ik jaarlijks zo’n 10.000 kilometer mee wegtrap. En nee, dat doe ik niet zomaar. Ieder jaar staat in het teken van een nieuwe uitdaging. Deze zomer is dat een zevendaagse race ergens boven de poolcirkel. Winnen? Nog niet in mijn stoutste dromen. Maar daar gaat het niet om. Ik fiets om mijn grenzen te verleggen. Hoe moeilijker dat met de jaren wordt, hoe groter de drive. En hoe groter de kick als het me toch lukt.
Drukte op het fietspad
Ik ben niet de enige fietsende veertiger. Als je op zondagmorgen de stad uit rijdt, kom je overal op de dijken, polderwegen en fietspaden mensen tegen zoals ik. Sommigen in wegbrede groepen, kwebbelend en lachend. Anderen in waaiers achter elkaar, diep gebogen over het stuur, snakkend naar adem. In de media klinkt regelmatig gemopper: het zijn er te veel, ze rijden te hard, ze zijn asociaal… Volgens onderzoek van de Nederlandse ToerFietsers Unie (NTFU) uit 2016 zitten zo’n 680.000 mensen twaalf keer per jaar of vaker op een racefiets. Laat je die in plukjes los op plekken waar ook appende schooljeugd, zwabberende recreanten en ouders met kinderen rondrijden, dan is het logisch dat er soms onderlinge irritaties ontstaan (zie kader ‘Opzij opzij opzij’). Mannen blijken volgens hetzelfde NTFU-onderzoek een ruime overhand te hebben in die pelotonnetjes (79 procent), en hun gemiddelde leeftijd is 46 jaar en stijgend. Is dat toeval? En waar komt de behoefte van die middelbare heren vandaan om zo hard en veel te fietsen?
Wielrennen is gezellig
Het antwoord op die vragen ligt volgens Martijn Veltkamp, schrijver van twee boeken over het brein van de wielrenner, besloten in de psychologische behoeftes die wij als mens hebben. ‘Daar is al veel onderzoek naar gedaan. Er zijn er zeker vijf die iedereen in meer of mindere mate heeft. Als je als mens niet aan die behoeftes voldoet, word je fysiek ziek.’ Door te fietsen vervul je er volgens de psycholoog zeker drie. ‘De eerste is sociaal contact. Bij concentratiesporten als voetbal en volleybal heb je geen tijd om een gesprek aan te knopen. Andere sporten zijn zo hoog intensief dat je niet kunt praten. Op de fiets kan dat wel.’
Lang leve de vrijheid
Fietsen bevredigt ook de behoefte aan autonomie: het gevoel dat je zelf je eigen beslissingen neemt en verantwoordelijk bent voor je eigen gedrag. ‘De meeste mensen werken in loondienst, en hebben vaak ook nog een druk gezinsleven. Ze moeten van alles. Op de fiets kunnen ze zelf kiezen waar ze naartoe gaan en wanneer. Dat is een gevoel dat ze nergens anders hebben.’ Zelfs niet op het voetbalveld, waar Nederlandse mannen van oudsher hun vrijheid vieren. ‘Stel je wint, maar je hebt niet gescoord’, zegt Veltkamp, ‘wat is dan jouw bijdrage geweest? Dan is het vooral een team-effort. Als jij de Mont Ventoux wilt beklimmen en het lukt, heb je dat helemaal zelf gedaan.’
Tot slot is er nog de behoefte aan competentie, het gevoel dat je iets goed kunt. ‘Daar leent wielrennen zich perfect voor. Je kunt heel concrete doelen stellen en daar naartoe werken.’
De beste willen zijn
De laatste twee behoeftes herken ik. Niets mooiers dan in mijn eentje op de toppen van mijn kunnen een berg op fietsen. Alleen in mijn coconnetje, trappend op het ritme van mijn eigen ademhaling. En dan de triomf als je boven komt… Dat is wat wielrennen mooi maakt.
Met het sociale aspect heb ik minder. Praten onderweg vind ik niks. Net als het nerveuze gedoe in een snelle groep, waar mensen elkaar vooral uit het wiel proberen te rijden. Dat laatste is volgens Veltkamp te wijten aan een sub-behoefte van competentie: competitie. ‘Alle mensen vergelijken zichzelf met anderen’, zegt hij. ‘Als je in een groep of bij een club rijdt, kun je jezelf direct meten.’
Als je maar geen laatste wordt
Niet iedereen heeft die behoefte in dezelfde mate. Sommige mensen willen in alles de beste zijn, anderen focussen zich liever op zichzelf. Onderzoek van sportpsycholoog Nico van Yperen aan de Universiteit van Groningen in 2014 heeft evenwel aangetoond dat zelfs die laatste groep in aanwezigheid van anderen zijn eigen doelen vergeet en vol de strijd aangaat. ‘Dat kun je nauwelijks uitzetten’, legt Veltkamp uit. ‘De competitiedrang is simpelweg te sterk.’
Dat geldt zelfs voor mensen die weten dat ze nooit kunnen winnen. Fietsers zoals ik, zeg maar. Zij klampen zich vast aan een fenomeen dat in de psychologie bekend staat als last place aversion. Veltkamp: ‘Je wilt voorkomen dat je laatste wordt. Voor mijn nieuwe boek Leven in cadans heb ik mensen gesproken die zeiden: ‘Dit is de reden dat ik train’.’
Waar zijn de vrouwen?
De behoefte aan sociaal contact, autonomie, competentie en (daarmee) competitie maakt dus dat mensen op de fiets stappen. Maar waarom doen vooral mannen dat? ‘Ik zie psychologisch en fysiologisch geen reden waarom wielrennen een mannensport is’, zegt Veltkamp. ‘Het lijkt vooral cultureel bepaald, in die zin dat het van oudsher al zo is.’ Vrouwenwielrennen wint aan populariteit, maar emancipatie heeft tijd nodig. ‘Dan heb je het meestal over decennia.’
Man, oud, rijk, geschoold
Tegen die tijd mogen de huidige sportieve fietsers blij zijn als ze op twee wielen de bakker halen. De gemiddelde leeftijd schurkt nu immers al tegen middelbaar aan. De doorsnee abonnee van Fiets, een tijdschrift voor wielrenners en mountainbikers, is zelfs nog ouder, weet hoofdredacteur Rodrick de Munnik. ‘Onze lezer is een man van 51 jaar, hij fietst zo’n 8000 kilometer per jaar, heeft geld te besteden en is hoog opgeleid.’ Dit laatste is geen toeval: het Utrechtse Mulierinstituut voor sociaal-wetenschappelijk sportonderzoek heeft becijferd dat 68 procent van de hoogopgeleide Nederlanders wekelijks sport. Van de laag opgeleide mensen is dat 35 procent. ‘Een gezonde levensstijl is een nieuwe, mentale luxe die niet iedereen zich kan veroorloven’, concludeert De Munnik.
Voetballers gaan wielrennen
Zelf fietst hij al sinds zijn zesde. Maar veel wielrenners stromen pas op latere leeftijd in, constateert hij. ‘Die hebben vaak eerst een andere sport beoefend. Voetballen bijvoorbeeld. Maar toen viel het bierelftal uit elkaar en begonnen de eerste pijntjes aan de knieën.’ Wat wielrennen voor heeft op de meeste andere sporten, is dat de trapbeweging niet belastend is voor je gewrichten. ‘Je kunt het dus nog tot op heel late leeftijd blijven doen.’
Houd je jezelf voor de gek?
Dat je zo lang kunt wielrennen heeft ook een nadeel: het confronteert je keihard met je eigen fysieke aftakeling. Ieder jaar moet ik weer een beetje harder en langer trainen om dezelfde prestatie te kunnen leveren, laat staan om mezelf te verbeteren. Veltkamp herkent dat. ‘In drie interviews voor mijn nieuwe boek zeiden mensen precies hetzelfde. Je wilt voor jezelf bewijzen dat je nog steeds hetzelfde kunt als een paar jaar geleden. En dat is ook mogelijk, zolang je er maar genoeg tijd in stopt. Juist omdat je tot op hoge leeftijd kunt fietsen, kun je jezelf dus nog heel lang voor de gek blijven houden.’
Aftakeling bestaat niet!
Want uiteindelijk ga je die aftakeling niet tegenhouden. Dat veel oudere wielrenners het toch uit alle macht proberen, heeft volgens Veltkamp een reden. ‘Ik denk ze onbewust gedreven worden door doodsangst.’ In de jaren zestig van de vorige eeuw verzon de Canadese psycholoog Elliott Jacques een mooie naam voor dit gedrag: midlife crisis.
Doodsangst doet presteren
Om zijn stelling te onderbouwen, verwijst Veltkamp naar het boek Tegen de zon in kijken van auteur/psychiater Irvin D. Yalom. ‘Hij schrijft dat doodsangst een van de meest fundamentele angsten is die mensen hebben. Onbewust bepaalt ze een groot deel veel van ons gedrag.’ Prestatiedrang hoort daar ook bij, zo bewezen twee doctoraalstudenten aan de University of Arizona in 2016. Zij lieten 31 basketbalspelers voorafgaand aan een wedstrijd een vragenlijst beantwoorden. Een willekeurig aantal van hen kreeg daarbij vragen over hun eigen sterven. Anderen werden onbewust geconfronteerd met de dood, bijvoorbeeld door een onderzoeker met een doodshoofd-T-shirt.
Het valt allemaal wel mee
Tijdens het hierop volgende duel scoorden de spelers die waren gevraagd naar hun sterven veertig procent meer punten dan spelers die dat niet waren. Mensen die onbewust waren geconfronteerd met de dood, behaalden twintig procent meer punten. Veltkamp: ‘Dat toont een relatie aan tussen de wil om te presteren bij het sporten en een herinnering aan de dood.’ Zelf trekt hij die lijn door naar wielrenners van een zekere leeftijd: hoe meer de jaren gaan tellen, hoe groter de drang om hard te fietsen. ‘Een van de geïnterviewden zei: ‘Je gaat achteruit op allerlei gebieden, maar op de fiets kun je bewijzen dat het allemaal wel meevalt’.’
Dat is nog eens efficiënt jong worden
De tweewieler als modern alternatief voor de motor of cabrio dus. Het is een mooie hypothese, maar niet eentje waar ik persoonlijk erg enthousiast van word. Veltkamp stelt me gerust: als ik dan toch door een midlife crisis moet, dan maar op de racefiets. ‘Wanneer je een auto of motor koopt, hoop je jongere mensen aan te trekken om je zelf weer jong te voelen. Tijdens het fietsen doe je waarschijnlijk hetzelfde, het is alleen efficiënter en zeker gezonder. Want als je er genoeg tijd in stopt, kun je straks daadwerkelijk hetzelfde als tien jaar geleden. En misschien nog wel meer.’
Een klootzak zijn ging bij Lance vanzelf (review)
Deze wielerdocumentaires slepen je de fietsloze zomer door
Strava trekt betaalmuur verder op: goed idee of doodsteek?
Hoe Zwift je seizoen kan maken én breken