Schakelen was de toekomst, dat wisten fietsfabrikanten in de jaren dertig en veertig heel goed. Maar hoe ging dat het best? Campagnolo bedacht het gaafste derailleursysteem ooit. Jammer alleen van die ‘zelfmoordhendel’.
Dit artikel is gepubliceerd als onderdeel van de rubriek Valse Start in Fiets nr. 5, 2019
Aan iedere geniale vernieuwing gaan de nodige hele en halve mislukkingen vooraf. Deze serie eert fietsen en fietsonderdelen die hun tijd te ver vooruit waren. Dit keer: de Campagnolo Cambio Corsa-derailleur uit 1943.
Waren er voor de derailleur al versnellingssystemen?
Jazeker. Begin vorige eeuw bestonden er zogenaamde flipflopnaven, met aan beide zijdes van de achternaaf een tandwiel. Als je naar een andere versnelling wilde schakelen, hoefde je ‘alleen maar even’ het wiel om te draaien. Vrij snel daarna kwamen de eerste naven met interne versnellingen. Handig, maar het bereik was al snel te beperkt voor racefietsers. Zeker toen de Tour-directie vanaf 1910 de renners over hoge bergpassen ging jagen. Daarop bedacht men een pilon met vier tandwielen aan één zijde van de achternaaf. Schakelen ging letterlijk met de hand: je stapte af, draaide de achteras los, legde de ketting om het juiste tandwiel, trok de ketting strak en draaide de as weer vast.
Klinkt niet erg efficiënt.
Was het ook niet. Het ging al sneller toen Tullio Campagnolo de snelspanner bedacht, waarmee je het wiel vlot los en vast kon krijgen. En kort daarop kwam de derailleur.
Ook van Campagnolo?
Nee, van zijn Frans-Zwitserse collegacoureur Oscar Egg. Die introduceerde in 1928 de Osgear, waarbij je met een commandeur op de buis via een kabel de ketting kon verplaatsen én straktrekken. Vittoria bedacht iets soortgelijks, maar dan met een hefboom in plaats van een kabel. Deze Margarita groeide in de jaren dertig uit tot de favoriet van de toppers. Wat eigenlijk best raar was. In tegenstelling tot de Osgear moest je bij de Margarita namelijk terugtrappen om te kunnen schakelen. Zie je het al gebeuren, tijdens een steile beklimming?
Dat moest beter kunnen.
Vond Tullio Campagnolo ook, daarom ontwikkelde hij in 1943 de Cambio Corsa. Het ding was compleet anders dan alle andere derailleurs. Maar de ironie wil dat het terugtrapconcept nu juist het enige is wat hij van Vittoria overnam.
Was de Campagnolo Cambio Corsa wel een verbetering dan?
Laten we het zo zeggen: mechanisch zat hij onwijs knap in elkaar. Echt top-engineering. Schakelen ging alleen bepaald niet in één vloeiende beweging.
Door dat terugtrappen?
Dat was nog maar een fractie van de moeite. De Cambio Corsa had niet, zoals zijn voorgangers, een hevel met een derailleurwieltje om de ketting op spanning te houden. Om de boel strak te zetten, gooide je tijdens het rijden het wiel los.
Sorry?
Je hoort het goed. Op de staande achtervork waren twee hendels gemonteerd. Nummer één was de snelspanner, waarmee je de as loskoppelde van het frame. Het wiel bewoog zich nu vrij in een langwerpige horizontale sleuf. Als je vervolgens terugtrapte, kon je met hendel nummer twee op- of afschakelen. Stond je in de gewenste versnelling, dan zette je de snelspanner (en daarmee het wiel) weer vast en trapte je vrolijk verder.
Was dat niet levensgevaarlijk?
De snelspanner van de Cambio Corsa kreeg de bijnaam ‘de zelfmoordhendel’. Maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het gevaar best meeviel. Het wiel kon niet uit de sleuf vallen. Wat dit vroege derailleursysteem vooral nekte, was de ongelooflijk complexe bediening. Om over dat terugtrappen maar niet te spreken.
Hebben de profs met dit systeem gereden?
Jazeker. Tijdens de Giro d’Italia van 1949 reden zowel Gino Bartali als Fausto Coppi met de Campagnolo Cambio Corsa. De laatste won drie etappes en het algemeen klassement. Maar een paar maanden later, tijdens de Tour de France, waren beide kemphanen alweer overgestapt op een nieuw systeem. Bartali reed met een derailleur van Cerveno – een bedrijf dat hij uiteindelijk zou kopen. Coppi had een bak geld gekregen van het Franse Simplex om tijdens de Tour een nieuw prototype uit te proberen. Dit had twee derailleurwieltjes in een kooi, die zijdelings onder de tandwielen bewoog en zo soepel schakelen mogelijk maakte. Terwijl je vooruit trapte.
Dat klinkt bekend!
Jawel, hè? Het kooisysteem van Simplex bleek het ei van Columbus. De Italianen dumpten daarom hun eigen ontwerpen en schakelden massaal en opvallend snel over. Zelfs de koppige Tullio Campagnolo. Al in het najaar van 1949 presenteerde hij op de fietsbeurs van Milaan zijn eigen geperfectioneerde interpretatie van de kooiderailleur. Deze Gran Sport zou uitgroeien tot het beste en succesvolste schakelsysteem van de jaren vijftig. Zo zie je maar: soms heb je blijkbaar een flop nodig om de juiste weg naar de top te vinden.
Een klootzak zijn ging bij Lance vanzelf (review)
Deze wielerdocumentaires slepen je de fietsloze zomer door
Strava trekt betaalmuur verder op: goed idee of doodsteek?
Hoe Zwift je seizoen kan maken én breken